Door Wouter Witteveen
Op 3 december 2015 schreef voormalig Kinderombudsman Marc Dullaert een brief [1] aan ministers Van der Steur en Asscher om zijn zorgen te uiten over de aanpak van polarisatie en radicalisering in Nederland. Hierin stelde hij dat “blijkt dat het thema voornamelijk vanuit een veiligheidsperspectief wordt aangevlogen. Ik zie te weinig maatregelen die erop gericht zijn jongeren weer bij de samenleving te betrekken, hen weerbaar te maken tegen radicaal gedachtegoed en hen te beschermen tegen de ingrijpende gevolgen van het verscherpte maatschappelijk debat” [1, pp. 1]. Met enig inbeeldingsvermogen valt te extraheren dat Dullaert de Nederlandse overheid vraagt het probleem breder te bekijken. De Nederlandse overheid ziet polarisatie en radicalisering als “een breed maatschappelijk probleem en wil dit voorkomen, belemmeren en indammen” [2]. Toch lijken beleidsstukken zoals het ‘Actieplan Polarisatie en radicalisering 2007-2011’ [2], het ‘Preventieprogramma van gewelddadige radicalisering’ [3] en het meest recente, specifiek op Islamitisch radicalisme ontwikkelde, ‘Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme’ [4] gericht op jongeren en jongvolwassenen en ligt de focus voornamelijk op het belemmeren en indammen van de problematiek, niet op het voorkomen hiervan. Preventief beleid in Nederland heeft een bias naar het veiligheidsperspectief, waardoor het in de praktijk eerder reactief dan preventief is.
Dit strookt niet met het gestelde beeld waarbij de overheid radicalisering een breed maatschappelijk probleem noemt. De leeftijd van extremisten ligt weliswaar voornamelijk tussen de 15 en 25 [5], maar polarisatie door het verscherpte maatschappelijke debat over integratie en vluchtelingen vindt wel degelijk plaats in andere leeftijdscategorieën. Minderjarige jongeren, jongvolwassenen en oudere ronselaars worden veelal gezien als doelgroep in het beleid gericht op preventie van extremisme. Er is echter één belangrijke groep die ten onrechte niet terugkomt in dit beleid. De groep die binnen enkele jaren de doelgroep gaat vormen waar de veiligheidsdiensten hun handen zo vol aan hebben. Dit is de groep kinderen in de prepuberteit en beginnende puberteit. Wil het Nederlandse beleid zich écht op preventie richten, en niet op indamming bij de eerste verschijnselen van extremistisch gedachtegoed, dan moet er beleid ontwikkeld worden om deze groep weerbaarder te maken voor het extremistische verhaal.
Om dit te doen valt te putten uit de theorie achter radicalisme. Een veelvuldig terugkerend concept uit radicaliseringsmodellen is ‘relatieve deprivatie’. Hoewel lang niet de enige aanjager van radicalisme is dit een concept dat een mogelijke opstarter is van uiteindelijk extremisme. Het verschijnsel, uit te leggen als mate van subjectieve ontevredenheid [6], stelt kort door de bocht dat wanneer een individu sterk het idee heeft onrechtvaardig behandeld te zijn, hij op zoek zal gaan naar een verklaring voor die onrechtvaardige behandeling.
Het trappenhuismodel van Moghaddam [7] stelt dat een gedepriveerde persoon op zoek gaat naar middelen om die deprivatie weg te nemen. Lukt dit met democratische middelen, dan is het waarschijnlijk dat het individu niet vatbaar is voor een ‘extremistisch verhaal’. Lukt dit echter niet, dan zal een alternatieve verklaring gezocht worden en een optie is dan de normalisatie van het genoemde extremistisch verhaal. Het extremistische verhaal stelt veelal dat het de schuld is van de out-group dat je gedepriveerd bent. Veelgehoorde voorbeelden zijn het niet kunnen krijgen van een stage door het hebben van een buitenlandse naam of het verwijt dat vluchtelingen eten krijgen terwijl het eigen, Nederlandse, gezin naar de voedselbank moet.
Het antwoord van de overheid op jongeren die zich een extremistisch verhaal eigen maken is het krampachtig opzetten van een counter-narrative, het zogenaamde ‘tegenverhaal’. Er wordt tegenwicht geboden aan de extremistische discours door te wijzen op het recht op gelijke behandeling (dus er is geen discriminatie!) of te wijzen op het feit dat vluchtelingen niet zomaar een huis en werk krijgen aangeboden (je bent niet werkloos door de migranten!). Dit is echter anders dan verondersteld geen preventief beleid, het is reactief. Je reageert als overheid immers op die al bestaande deprivatie en geeft zelf geen optie om de deprivatie aan te vechten. In plaats van zelf een verhaal te creëren dat aanslaat bij jongeren en een antwoord biedt op de, soms terechte, gevoelens van deprivatie is de overheid bezig een verhaal dat wel aanslaat bij jongeren, het extremistische verhaal, neer te halen. Hier zit hem de crux in de scheve aanpak van het preventiebeleid.
De oplossing voor dit complexe probleem is dat de overheid zich niet langer onder de noemer van preventie moet richten op jongeren die tekenen van radicalisering vertonen. Uiteraard moet het zijn aandacht vestigen op deze jongeren, maar hier kan repressief beleid worden losgelaten. Richt je voor échte preventieve maatregelen op kinderen in de leeftijdscategorie 8 tot 15-jarigen en draai het hele concept van relatieve deprivatie om. Relatieve deprivatie leidt tot het wegdrijven van de samenleving, wat extremisme in de hand speelt, want het extremistische verhaal speelt hier effectief op in. Draai je het echter om naar relatieve rijkdom, dan laat je aan kinderen zien wat ze wél hebben. Zorg dat je kinderen in de prepuberteit al stevig bij de maatschappij betrekt en maak kinderen weerbaar door een verminderde dreiging vanuit de out-group te voelen. De Nederlandse overheid kan hierbij kijken naar de stad Mechelen waar een “ambtenaar tegen radicalisering” is aangesteld [8]. Een van zijn primaire taken is opbouwwerk rond socio-educatieve projecten te bewerkstelligen. Nederland zou een vergelijkbaar project kunnen opstellen gefinancierd vanuit het RAN. Moedige pogingen die vergelijkbaar zijn met het project in Mechelen krijgen in Nederland nu nog onvoldoende steun en erkenning van de overheid.
Als de Nederlandse overheid oprecht is in haar pogingen extremisme te voorkomen moet zij luisteren naar de oproep van Dullaert. Stap veel eerder in het traject al in. Verander het preventieve beleid van reactief naar proactief. Werk aan de weerbaarheid van jongeren, omdat ze anders onderuit gaan in de huidige situatie waar extremistische retoriek via internet veelvuldig beschikbaar is. Voorkom dat jongeren afdrijven, niet dat ze verder afdrijven. Even zo belangrijk is dit niet te doen onder de noemer van het thema veiligheid, waar repressief beleid nuttiger is, maar vanuit de individuele belangen van het kind, zoals opgeroepen door Dullaert. Richt overheidsbeleid op relatieve rijkdom en laat relatieve deprivatie niet je preventieve beleid sturen, een fout die tot nu toe in elk actieplan gemaakt is. Het is tijd dat de overheid het radicaliseringsprobleem anders gaat benaderen.
Literatuur:
[1] Dullaert, M. (2015). Betreft: zorgen om kinderrechten in aanpak polarisatie en radicalisering. Brief aan de ministers Ard van der Steur (Veiligheid en Justititie) en Lodewijk Asscher (Sociale Zaken en Werkgelegenheid). Verkrijgbaar via: https://www.dekinderombudsman.nl/ul/cms/fck-uploaded/20151204briefasscher.pdf Geraadpleegd op 15-02-2017
[2] Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. (2007). Actieplan Polarisatie en radicalisering 2007-2011. Verkrijgbaar via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/jaarplannen/2007/08/27/actieplan-polarisatie-en-radicalisering-2007-2011 Geraadpleegd op 15-02-2017
[3] Ministerie van Binnenlandse Zaken. (2013). Preventieprogramma van gewelddadige radicalisering. Verkrijgbaar via: https://www.yumpu.com/nl/document/view/20082450/preventieprogramma-van-gewelddadige-radicaliseringpdf Geraadpleegd op 15-02-2017
[4] Ministerie van Veiligheid en Justitie, NCTV, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegendheid. (2014). Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. Verkrijgbaar via: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2014/08/30/actieprogramma-integrale-aanpak-jihadismeGeraadpleegd op 15-02-2017
[5] Slootman, M. & Tillie, J. (2006). Processen van radicalisering : Waarom sommige Amsterdamse moslims radicaal worden. Amsterdam: Instituut voor Migratie- en Etnische Studies, Universiteit van Amsterdam.
[6] Wolf, A. de & Doosje, B. (2010). Aanpak van radicalisme. Een psychologische analyse. Amsterdam: Uitgeverij SWP Amsterdam. ISBN 9789066659926.
[7] Moghaddam, F.M. (2005). The Staircase to Terrorism: A Psychological Exploration. American Psychologist, 60(2), pp. 161-169.
[8] https://www.besafe.be/kennisdatabank/preventie-en-bestrijding-van-islamitische-radicalisering